DE LIEDEKENS, DIE GEERNE KOMEN De liedekens, die geerne komen, het zijn de beste, schat. Ze zijn zoo klaar en stroomen, stroomen; en morgen kent ze half de stad. De kussen, die wij geerne geven, de bloei, dien niemand hoort, van avond zijn ze heel ons leven en geuren morgen, morgen voort. 29 Het boek der liefde, Amsterdam (J.M. Meulenhoff) 1921, 269 p.