DE MENSCHEN REGENEN VAN MIJ AF De menschen regenen van mij af gelijk de bladeren van een boom. Aan mijne voeten is hun graf, maar in mijn hart een groene droom. Zal ik mijn trots ontmoedigen om de ooglooze oogen van de wereld? Traan die perelt, bloed dat perelt, glinstert in mijn strijd, den bloedigen, naar dieper liefde, bloeseming Gods. 34 Meidoorn, Amsterdam-Tielt (L.J. Veen - J. Lannoo) 1925, 91 p.