DE UREN RUISCHEN GROEN De uren ruischen groen. Daar is noch uw noch mijn, noch vaste vorm voor vasten naam. De dagen voelen dat zij zijn van ons te zaam. In een blauwen groei trekken zij de heemlen langs vol strak verlangen naar den bloei des ondergangs. Komt dan de nacht met sterrenblauw de ziel verhoogen, Zoo breekt mijn kracht tot zuiver vreugd voor engeloogen. Zon trilt aan d' anderkant der aarde, en rijst en steekt uit haast het oost in brand, dat zij, volschoone Vrouwe, ons jong geluk aanschouwe. 70 Meidoorn, Amsterdam-Tielt (L.J. Veen - J. Lannoo) 1925, 91 p.