GOD, DIEN MORGEN AAN DE GRENS God, dien morgen aan de grens! Het eerste licht viel op de baan. Wij moesten van elkander gaan. * Ik was de droefste, droefste mensch. Nooit voelde ik u zoo ver, zoo na. Wij keerden, scheidend, telkens om. De lippen spraken: ga nu, ga. De blikken zeiden: kom, ach kom. Laas, dat een man moet moedig zijn! Ik kuste uw mond, ik kuste uw hand en liet mijn leven en mijn land dat wegzonk in den zonneschijn. variante: * Een laatste ster bleef als een wensch. Uit Rialiederen, Vijfde Boek nr. 255, handschrift van René De Clercq.