LACHT UW ZIEL MIJ TEGEN Lacht uw ziel mij tegen, de mijne zingt u toe. Wij gaan de hoogste wegen, hand aan hand, nimmermoe, door blauwe vreugd en gouden zegen naar den hemel, den hemel toe. Laten wij veel daaronder, het wordt zoo vreemd, zoo klein. Wij stijgen door een wonder, wolkenhoog, wolkenrein, en voelen, wiegelend in ons zelf, het heilige zongewelf. 226 Het boek der liefde, Amsterdam (J.M. Meulenhoff) 1921, 269 p.