UIT DE ZIJDE VAN UW HAREN. Uit de zijde van uw haren is een golvend net geweven, waarin blijde schuifelaren vrijheid laten ende leven. Arme vink, nu fladder ik, muitend in den mazenstrik. Uit de vensters van uw oogen, waar een felle brand in knettert, komen gensters opgevlogen, op en neer en uitgespetterd. Hoe die gensters, krak-krak-krak, regenen op mijn strooien dak. Uit de rozen van uw lippen, waarin weelde en wonne welmen, gaan, bij pozen geuren glippen, die betoovren en bedwelmen. O, die roode rozeblaân, laat ze mij kussen en vergaan! 43 Liederen voor 't Volk, Maldegem (V. Delille) 1903, 143 p. 109 Gedichten, Amsterdam (S.L. Van Looy) 1907, 224 p. 119 Gedichten, tweede vermeerderde druk, Amsterdam 1911, 242 p. 125 Gedichten, derde vermeerderde druk, Amsterdam 1918, 305 p.