WAT WACHT IK TOT HIJ HELDER SCHIJNE Wat wacht ik tot hij helder schijne? De dag is daar! Uw lippen voel ik op de mijne. Mijn hart is klaar. Breed open moeten alle deuren naar zuivre lucht, naar blauwdoordauwde morgengeuren en frisch gerucht. Mijn ziel wil zingen, zingen, zingen haar blijdschap uit, en, vóor de zon, de wolk doordringen van goudgeluid! 197 Het boek der liefde, Amsterdam (J.M. Meulenhoff) 1921, 269 p.