ZALIG WIE GEBANNEN Zalig wie gebannen in den troost der liefde leeft, wie zijn eigen leed gekozen in zijn hart nog rijke rozen en een klaren hemel heeft. Kon ik zooveel hopen, toen mijn harde weg begon? Reinste hart, ik blijf u houden. In des Winters schrale wouden bloeit een rozenroode zon. 142 Het boek der liefde, Amsterdam (J.M. Meulenhoff) 1921, 269 p.