WAT DRINGT DE SCHERPE SMART ZOO DIEP
Wat dringt de scherpe smart zoo diep,
en laat geen wonde!
Ik voel het snijden telkerstonde.
Waar zijn de nachten dat ik sliep?
Waar zijn de nachten dat ik rustte
in uwen arm, mijn zachten roem;
en overgeurd, in tranen, kuste
der lippen bloem?
Waar is de vriendschap van uw stem?
Waar is de zegening van uw haren?
Schoon lief, ziet gij den morgen klaren,
hoe groet gij hem?
Mij is het morgenlicht een logen.
Uw oogen, ach, uw oogen!
129 Het boek der liefde, Amsterdam (J.M. Meulenhoff) 1921, 269 p.