WAT IS U, PEGASOS.
Wat is u, Pegasos, gevleugelde hengst,
Een stal, of een weide, of een wereld het engst?
En wat ware u, alvrije, het breedste gebied,
Als de vloek u kon breidelen: verder niet?-
O, komen dan stonden dat zorgen om brood
Den beteren geest in het lijf niet doodt;
Dat de lach van een vrouw, dat de kus van een kind,
Dat lust en dat liefde, dat niets u bindt;
Dan, kunstenaar, op, met een durvend gedacht,
Door een heerlijker dag en een zwaarderen nacht,
Naar den afgrond der heemlen, die schrikbaar lokt,
Waar 't eeuwig van eeuwige sterren vlokt;
Waar zonnen, in op- en ondergang,
U machtig omruischen met lichtend gezang;
Waar het god'lijke zelf zoo zichtbaar wordt
Dat ge bijster van vreugden op aarde stort.
24 Toortsen, Amsterdam (S.L.Van Looy) 1909, 92p.