WAT WAPPERT GE NIJDIG
Wat wappert ge nijdig, wat schijnt ge mij nauw,
vechtlappen in 't geel, in 't rood, in 't blauw.
Het schoonste vaandel dat ik droom,
dat is een statige, sterke boom,
een scherm van vrede over ruisende vrucht,
het groen van den eik op het blauw van de lucht.
Zijn machtige schacht en zijn kronende kruin,
dat breekt niet, dat scheurt niet, dat houdt ge niet schuin;
dat staat op zijn eigen, dat groeit, dat leeft,
dat wortelt in de aarde tot de aarde begeeft.
O beeld naar mijn hart! O volk van mijn land,
aan zijn voet de vanen der veten verbrand,
dat het wierook worde en heilig vuur!
En gij, al kindren derzelfde Natuur,
stromend te zamen van wijd en zijd,
zweert trouw aan den boom dien geen ouderdom slijt.
79 Toortsen, Amsterdam (S.L.Van Looy) 1909, 92p.
38 René De Clercq. Daar is maar één land.... Hasselt 1964, 76 p.