WIE SPREEKT DAAR VAN GENADE?
Wie spreekt daar van genade? Wie?
Een nietig Belg.
Wij hebben Vlaamschen moed getoond.
Dat weet ik wel.
Keer ik terug, het is om strijd,
Hard tegen hard.
De roode baan wordt weggescheurd
Van 't geel en zwart.
Het rood moet weg! Komt oorlog weer,
Voor België wordt -
Europa wete dat! - geen drop
Vlaamsch bloed gestort.
Gij Koburg, koning zonder woord,
Die eischt en neemt,
Wat recht hebt gij op Vlaanderland?
Gij zijt ons vreemd.
Vreemd is de Beiersche. Men zegt
De vijandin
Van 't Vlaamsche Volk. Vreemd is uw huis,
Vreemd uw gezin,
Vreemd, vreemd uw kroost, dat later boet
Wat thans geschiedt.
Zoo Vlaandren ooit nog vorsten duldt,
De Koburgs niet!
Wij dragen in ons hart een droom,
Zoo schoon, zoo schoon:
Het Vlaamsche volk is vrij en draagt
Zijn eigen kroon.
Zulk is de macht van liefde en haat,
Die strijdt, bevrijdt,
Dat zij ons volk verheffen zal
Voor allen tijd!
121 De Noodhoorn. Vierde uitgave, Amsterdam 1932, 160 p.