ZEG NOOIT.
Zeg nooit: daar kom of keer ik niet.
Wie weet zijn naasten weg?
Het wondre, dat geen mensch voorziet.
Verijdelt overleg.
En niemand houdt zijn morgen
In zijne hand geborgen.
Zeg nooit: daar kom of keer ik niet,
Noch reken op uw kroost.
Een snelle vreugd baart traag verdriet,
En zuur bezorgen troost.
Wij groeien op, vermindren,
En sterven in ons kindren.
Zeg nooit: daar kom of keer ik niet.
Een ieder draagt zijn schuld.
En of gij 't nadert, of gij 't vliedt,
Uw noodlot wordt vervuld.
Dan schuil', voor zon verlegen,
Uw ziel in schaduwzegen!
19 Uit de diepten, Amsterdam (S.L Van Looy) 1911, 85 p.