ZEILENPROCESSIE.
De zee ligt duister lijk arduin.
Ginds verre vormen, kruin op kruin,
De lage wolken vage lanen.
En zijwaarts, voor de vlaag gevlucht,
Staan huiv'rig tegen nevellucht
Veel zeilen als processievanen.
Ze zouden, over golvengroen,
Een morgenmooien omgang doen,
En paarlenzaaiend, zingend zegenen,
Nu dobberen ze, doodsch, verdoofd,
En klagend steken hoofd bij hoofd:
't Zal regenen, Heer, och Heer, 't zal regenen!
Doch zie, de zeezoom flonkert flauw
Met donkere strepen waterblauw,
Die groeien, groenen en verfijnen.
De grillige wolken schieten grond;
De lucht verbleekt; het licht verblondt:
Uit elke scheur kan Zon verschijnen!
Daar straalt ze, en plots, in kleurgeweld,
In zilver, goud en purper, stelt
De statige stoet zich in beweging.
't Zijn staven, standaards, heel een rij,
Kazuivels, stolen, mijters bij!
En wind er in, of 't orgel meęging!
Hosannah! Heer! Hosannah! Hoor!
Er ruischt een heilig jubelkoor
In 't stijgen-zijgen van de baren.
Hosannah! Zegen zee en wolk,
En wind en zeil, en visch en volk,
Uw volk in armoede en gevaren!
76 Gedichten, Amsterdam (S.L. Van Looy) 1907, 224 p.
83 Gedichten, tweede vermeerderde druk, Amsterdam 1911, 242 p.
88 Gedichten, derde vermeerderde druk, Amsterdam 1918, 305 p.