ZIE D' APPEL....

Zie d' appel-, de pere- en pruimelaar
En het kerseboomken, hoe schoon te gaar!
Niet hooger dan 't huis, de schuur en de schelf;
Zoo stil en zoo vroom als de landman zelf.
Zij dragen, der bijen blijen buit,
Den bloesem die valt voor het rijpende fruit.
Zij zijn als een knecht die een meester dient,
Gezellig en trouw en den mensch tot vriend.
Maar de wilde boomen, hoe staan ze los,
De eik in het veld en de beuk in het bosch!
Grootdenkers, dichters, koningen zij,
Met een kroon op de kracht van hun heerschappij!
Die ademen eeuwen in 't forsche gewaai
Tot t' einden hun wortelen, ijzertaai;
Die harden door duur en hun hert is het hout
Waar men schepen en tempels en burchten mee bouwt.



55 Toortsen, Amsterdam (S.L.Van Looy) 1909, 92p.