ZONNEHART, KLAAR TRILLEND GOUD

Zonnehart, klaar trillend goud,
naar het laaien van uw lucht
neemt mijn hart uit morgendauw
frissche vlucht;

zingt, bazuint en tiereliert,
wat daar binnen vlamt en bruist,
wijl de dag, breed neergezwierd,
de aarde omruischt.

Of ik hem betooverd hoor
in het blauwend meigeblaart,
daar de maan met zilv'ren gloor
hooger vaart,

Nachtegaal mijn hart niet houdt,
die daar kweelt op stillen twijg,
Leeuwerik ben ik, brandend goud,
tril en stijg.



60 Nagelaten Gedichten, Amsterdam (G. Van Soest) 1937, 95 p.